De Traan
Vandaag verscheen mijn bijdrage “De traan” in ‘Dingen die ergens toe dienen’: Verhalen over materiële cultuur van wetenschap, red. Esther van Gelder, Eric Jorink, Ilja Nieuwland, Marlise Rijks en Alice Spruit (Hilversum: Verloren, 2017).
Deze bundel werd aangeboden aan Huib Zuidervaart in de Gehoorzaal van Teylers Museum, na afloop van de Huygens-Descarteslezing, wegens zijn verdiensten voor wetenschapshistorisch erfgoed, zijn inzet voor het Gewina genootschap en Studium tijdschrift.
De bundel beschrijft meer dan 40 objecten die van belang zijn geweest voor de uitoefening van wetenschap in Nederland. Van klein naar groot gaan we van minieme steentjes en lensjes via thermometers naar immense observatietorens en museumgebouwen. Maar de auteurs staan ook stil bij de materiële, tactiele kant van dingen die tot voor kort slechts als containers van kennis golden: boeken, pamfletten en affiches. Het resultaat is een interessante integratie van object- en kennisgeschiedenis en een fascinerende reis door het wetenschap- pelijk erfgoed dat in Nederland bewaard wordt. Mijn bedrage gaat over een klein en vloeibaar object: de traan.
“De achttiende eeuw was met tranen overgoten. Toen op de vijfde van de lentemaand 1769 de Zeeuwse arts en professor Meinard van Visvliet (1708-1769) was overleden, schreef de door emoties bevangen zoon Meinard jr. (1735-1799) een grafgedicht:
‘Beween dan met Ons Zijn Gebeente
En zeg, bij ’t needrig Grav Gesteente
De Stad verliest een trouwe Raad
De Zieke een tweeden Hippocraat.’
Wijlen Meinard werd bij zijn tweede vrouw Johanna Margaretha Radaeus (1709-1764) bijgelegd. Meinard jr. herinnerde zich hoe ze hem had opgevoed, maar ook al vijf jaar eerder was overleden:
‘Zijn tweede Gade ligd er bij
De braave Margarete Zij
Die k’mogt mijn tweede Moeder noemen
En tot mijn laatsten Snik zal roemen’.
De tranen stroomden over: voor hemzelf, zijn broer Egbert Philip (1736-1799) en zus Anna Henrietta (1746-1821):
‘En Kinderen die zijn verscheijen
Met heete Traanen regt beschreyen
Bezeffende dat hun Gemis
Zeer zwaar ja onherstelbaar is’.
Op basis van romans, brieven en dit soort gedichten weten we dat deze eeuw een overvloed kende aan mannen en vrouwen die door te wenen hun emoties van rouw en verdriet, vreugde en bewondering vrijelijk uitten.
Vroegmoderne tranen in een glazen flesje – een lacrimarium of unguentarium, zoals de antieken dat noemden – lijken helaas niet te bestaan. Toch kunnen de druppels die uit ogen stortten een ingang zijn in de wereld van achttiende-eeuwse wetenschap. Zo vroegen medici die de werking van het lichaam onderzochten zich af waar tranen nu eigenlijk uit bestonden. Wat was de fysiologie van het huilen? En waarom huilden alleen mensen? Dit essay belicht daarom aan de hand van de traan zowel materiële aspecten van tranen als kennisuitspraken van wetenschappers over huilen. De Zeeuwse Van Visvliets jammerden misschien over het heengaan van hun dierbaren zoals ze uitten in hun gedichten. Maar daarnaast waren zij onderdeel van een Nederlands netwerk van wetenschappers die zich in hun werk over tranen en huilen hebben gebogen.”