Interview: Boerhaave de proefjesprof was fan van borstvoeding
Geneeskunde De Leidse wetenschapper Herman Boerhaave was een alleskunner. Zijn onderzoek naar lichaamsvloeistoffen als urine en melk leidde tot blijvende inzichten.
Bart Funnekotter, NRC Handelsblad, zaterdag 30 januari 2021
Oeps, Herman Boerhaave was vergeten dat hij een retort vol serum op het vuur had staan. De grote Leidse geleerde was aan het experimenteren geweest met het verhitten van de verschillende onderdelen van bloed. Door serum – het deel van het bloed dat achterblijft als je de rode bloedlichaampjes afscheidt – te destilleren, hoopte hij onder in de glazen bolronde kolf ‘de geest van menselijk bloed’ te vangen. Hij was tijdens zijn werk echter weggeroepen en daarna niet meer teruggekeerd naar het laboratorium.
Die nacht herinnerde hij zich het experiment en ging met een kaars in de hand terug naar zijn proef. De hals van de retort was compleet verstopt, zag hij, en Boerhaave verliet schielijk de ruimte. Geen moment te vroeg, want vrijwel meteen ontplofte de opstelling en zette het hele lab in lichterlaaie. ,,Als ik in de buurt was geweest, was ik zeker om het leven gekomen”, vertelde hij later tijdens een college.
Herman Boerhaave (1668-1738) was een alleskunner. Hij bekleedde aan de Leidse universiteit meerdere leerstoelen, was botanicus, arts, anatoom én scheikundige. Over Boerhaave de proefjesprof gaat het boek Bodily Fluids, Chemistry and Medicine in the Eighteenth-Century Boerhaave School van Ruben Verwaal, dat eerder deze maand ten doop werd gehouden – virtueel uiteraard. Wetenschapshistoricus Verwaal, in 2018 gepromoveerd in Groningen, zit momenteel in Durham, waar hij de geschiedenis van de omgang met en behandeling van doofheid onderzoekt.
Boerhaave begon aan zijn onderzoek naar lichaamsvloeistoffen op een interessant moment in de geschiedenis, zegt Verwaal. ,,Aan de ene kant had je de mensen die nog vasthielden aan de leer van de vier humores uit de Oudheid: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Aan de andere kant had je de volgelingen van de Franse filosoof Descartes, die het lichaam zagen als een machine waarvan elke functie mechanisch en wiskundig verklaard kon worden. Boerhaaves leer zou die twee scholen min of meer met elkaar verenigen.”
Verwaal wilde in zijn boek ook onderzoeken welke onderdelen van Boerhaaves onderwijs bij zijn leerlingen tot blijvende inzichten leidden. Daarom reisde hij door heel Europa – Uppsala, Kopenhagen, Berlijn, Gotha – om in door deze discipelen nagelaten brieven en geschriften te speuren naar de erfenis van hun Leidse hoogleraar. ,,Je ziet echt hoe ze zich Boerhaaves ideeën eigen hebben gemaakt én verder hebben ontwikkeld.”
Ongevoelige doorwaseming
Voor zijn boek beperkte Verwaal zich tot Boerhaaves werk met de zes vloeistoffen die het makkelijkst het lichaam uitkomen: bloed, urine, speeksel, zweet, zaad en melk. ,,Ik ben begonnen met bloed en urine. Daar werden veel proefjes mee gedaan. Om te zien of ik mijn aannames ook kon falsifiëren, ben ik toen op zoek gegaan in de collegedictaten naar proefjes met zweet, omdat het mij minder voor de hand leek liggen dat ook daarmee experimenteel onderzoek werd gedaan. Dat zat anders dan ik dacht.”
Verwaal belandde in de wereld van de ‘ongevoelige doorwaseming’, een fenomeen dat mensen deelden met planten, aldus zeventiende-eeuwse geleerden. ,,Dat was de lucht die uit planten opsteeg en waaraan je met je ogen dicht een roos van een tulp kon onderscheiden. Diezelfde rol vervulde zweet bij de mens, want door diens geur kon een hond zijn baasje vinden op een plein vol met mensen. In die doorwaseming zat dus iets van de essentie van plant en mens, dacht men. Dat werd de spiritus rector genoemd. Omdat het moeilijk was om veel zweet te verzamelen, gebeurden de proefjes met plantenvocht.”
De meeste experimenten van Boerhaave en zijn leerlingen hadden echter betrekking op bloed en urine. De proeven met bloed begonnen heel simpel, zegt Verwaal. ,,Gewoon bloed aftappen en in een tinnen schaaltje laten staan om te kijken wat er gebeurt. Dat heb ik bij mezelf ook gedaan. Het duurde toch wel een uur of twee voordat het echt ging stollen.”
Verwaal zag – net als Boerhaave en zijn leerlingen – dat het bloed zich scheidde in een doorzichtig en een donker deel. Daarmee gingen de Leidse onderzoekers aan de slag. ,,Als je dat dikke prutje ging wassen en je had geluk, dan haalde je alle rode bloedcellen eruit. Je hield dan een soort gelei van vezels over. Die ging Boerhaave verbranden en destilleren. Wat achterbleef na de verdamping van water was, in zijn ogen, zwarte aarde en wat zoutkristallen aan de zijkant van het glas.”
Vervolgens trachtte Boerhaave een theorie van zijn leermeester Franciscus Sylvius (1614-1672) te falsifiëren. Die had beweerd dat alle vloeistoffen in het lichaam zuren óf basen waren, die bij elkaar een evenwicht vormden. Boerhaave voegde aan zijn donkere residu afwisselend zuren en basen toe, maar dat leidde niet tot een reactie. Pas als hij er tegelijk zuren en basen doorheen mengde, gebeurde er wat. Verwaal: ,, Zo verwierp hij een oude theorie en schiep ruimte voor een nieuwe, de zijne.”
Piskijkers
Wat was die theorie? Dat bloed niet bestond uit twee componenten, maar uit vier: water, zout, aarde en flogiston, een stof waarvan het bestaan voor het eerst werd vermoed door de Duitse arts Georg Ernst Stahl (1659-1734). Flogiston zou een onzichtbare stof zijn die de eigenschap hitte bevatte. ,,Je moet daar als wetenschapshistoricus niet lacherig over doen”, vindt Verwaal. ,,We weten nu dat flogiston niet bestaat, maar zo’n honderd jaar werd het idee heel serieus genomen. Ik vergelijk het wel eens met donkere materie: daarvan weten we ook niet precies hoe het werkt, maar het vermoede bestaan ervan zorgt er wel voor dat onze berekeningen over het heelal kloppen. Wie weet hoe we daar over een paar eeuwen op terugkijken.”
Naast bloed was de school van Boerhaave veel bezig met urine. Dat was niet vreemd, want piskijken was indertijd een algemeen aanvaarde methode om diagnoses te stellen over iemands gezondheid. Ook werd urine gebruikt voor allerlei klusjes, zoals schoonmaken of het bleken van textiel. Verwaal: ,,Door destillatie slaagde Boerhave erin ammoniak uit urine te isoleren. Hij had heel goed in de gaten dat dit de stof was die het werkzame deel vormde. Het idee dat je aan iemands urine kon zien hoe zijn gezondheid zich in de toekomst zou ontwikkelen, iets wat piskijkers beweerden, geloofde hij niet. Wel dat je van urine iets kon leren over blaasstenen en suikerziekte. Boerhaave gaf naar aanleiding van die inzichten geregeld voedingsadvies.”
Dat deed de professor ook als het aankwam op melk, zowel dierlijke melk als die van de zogende moeder. ,,Boerhaave was zelf een fanatiek melkdrinker, koeien- en geitenmelk. Het idee was dat deze dieren het goede van de natuur verwerkten en als melk weer uitscheidden. Als een mens melk dronk, zette diens spijsvertering het om in stoffen die het menselijke lichaam goed kon gebruiken. Zo bevatte melk het beste van het natuurlijke en het menselijke. Boerhaave raadde zieke patiënten vaak aan de Via lactea te bewandelen, de melkweg: meer melk, minder vlees.”
Om die reden was hij ook een fan van borstvoeding. Hij raadde alle moeders aan zelf te zogen en geen min te gebruiken. ,,Boerhaave was echt een pionier op dat gebied”, zegt Verwaal. ,,Hij had proeven gedaan waarbij hij melk had gescheiden in zijn verschillende onderdelen. Het witte goedje dat hij aantrof, verhitte hij totdat er een keiharde koek was overgebleven. Die verbrandde hij, waarbij hij de geur vond lijken op die van brandende botten. Daaruit concludeerde hij dat in de vloeistof melk álles zat om het gehele menselijk lichaam te kunnen vormen, zélfs de keiharde botten. Wij weten nu dat wat hij rook de kalk was die in melk en botten zit, dus helemaal gek was Boerhaaves conclusie niet.”
Druiper
Antoni van Leeuwenhoek was de eerste mens die in 1677 onder zijn microscoop spermacellen had zien krioelen. Boerhaave en zijn studenten waren echter geïnteresseerd in het héle zaad, inclusief het vocht dat in diverse klieren aan de spermatozoïden werd toegevoegd. Verwaal: ,,Ze waren op zoek naar een verklaring voor de manier waarop de ziekte gonorroe zich manifesteerde, met een druiper.”
De Leidse onderzoekers dachten dat het pus een gecorrumpeerde versie van het zaad was: het beet en je huid werd er rood van. ,,Ze gebruikten scheikundige termen als scherpte en zuurheid om een druiper te beschrijven”, zegt Verwaal. ,,Ook hier geldt: ze zaten er misschien naast, maar zetten wel stappen vooruit in het denken over hoe lichaamsvloeistoffen hun werk deden.”
Na Boerhaaves overlijden zetten zijn leerlingen zijn werk voort, weet Verwaal. ,,In Harderwijk had je Johannes de Gorter. Die bouwde een stoel op een enorme weegschaal. Hij mat de hele dag nauwkeurig wat zijn proefpersoon at en dronk, en weer uitscheidde via urine en ontlasting. Het verloren gewicht dat overbleef, moest dan wel de spiritus rector zijn, die met het zweet verdwenen was.”
Wetenschappers kunnen van deze geschiedenis anno 2021 nog het nodige leren, vindt Verwaal. ,,Vooral bescheidenheid. Ook al zijn de methoden van je experimenten nog zo goed, je premissen en conclusies kunnen er helemaal naast zitten. Kijk naar onze aanpak van het coronavirus. Over honderd jaar verbazen ze er zich misschien over dat wij de verspreiding van virussen dachten te voorkomen op de manier waarop we dat nu doen.”