Recensie: De Geest van Boerhaave
In de nasleep van het veelbewogen Nederland-Ruslandjaar publiceerde Luuc Kooijmans over een andere tumultueuze geschiedenis waarbij beide landen betrokken waren: de lotgevallen van Herman Boerhaave’s archief. De manuscripten van deze Leidse hoogleraar worden sinds de achttiende eeuw bewaard in Sint-Petersburg. Waarom en hoe is dat archief in Rusland terecht gekomen? In het beantwoorden van deze vraag raakte Kooijmans verzeild in een geschiedenis van jaloezie en ambitie, privileges en intriges.
De geest van Boerhaave is een vervolg op Het orakel (2011) en behandelt drie thema’s: het verhaal hoe de manuscripten in Sint-Petersburg zijn gekomen, de concurrentiestrijd tussen Boerhaave’s leerlingen, en Kooijmans’ eigen aanvaringen met het Russische bureaucratisch systeem.
Voor het eerste thema volgt de lezer het leven van Boerhaave’s neven Herman en Abraham Kaau. Aangezien Boerhaave zelf alleen een dochter had, werd zijn intellectuele nalatenschap verdeeld over zijn neven die hij zelf had onderwezen. Echter, in plaats van Boerhaave’s reputatie hoog te houden leed Herman Kaau in Den Haag een losbandig leven, raakte hij financieel aan de grond en moest hij vluchten naar Vianen om schuldeisers te ontlopen. De familie maakte daarom contact met Boerhaave’s leerling António Sanches, hofarts in Sint-Petersburg. Sanches was nieuwsgierig naar Boerhaave’s manuscripten en wist voor Herman een baan als assistent te regelen, mits hij zijn deel van het archief zou meenemen. Als een paar jaar later Sanches ook een positie voor Abraham regelt aan de Petersburgse Academie gaat ook de rest van het archief voorgoed naar Rusland.
Kooijmans wisselt de lotgevallen van de manuscripten af met een heuse ‘Boerhaaviaanse successieoorlog’ – het tweede thema van het boek. Albrecht Haller, professor in Göttingen, en Gerard van Swieten, apotheker en later lijfarts van keizerin Maria Theresia in Wenen, waren verwikkeld in een concurrentiestrijd om als nieuwe medische autoriteit erkend te worden. Beiden publiceerden nieuwe edities van Boerhaave’s tekstboeken, voorzien van eigen commentaar. Ook een andere oud-leerling van Boerhaave, Julien de La Mettrie, probeerde aanzien te verwerven door Boerhaave’s boeken te vertalen naar het Frans. Al snel beschouwden ze de manuscripten en eventuele uitgaven daarvan niet meer als concurrerend, maar elkaars werk des te meer. Haller verdacht La Mettrie van plagiaat, en hij publiceerde vernietigende recensies over Van Swietens boeken. Polemieken volgden. De ambitie en jaloezie van deze leerlingen leidde tot onhoffelijkheden, maar ook tot grote productiviteit.
Voor het laatste thema van het boek verhaalt Kooijmans over zijn eigen aanvaringen met het Russische bureaucratisch systeem om toegang te krijgen tot het archief. De standvastige inzet van Kooijmans en Mila Chevalier, directeur van Nederlands Instituut in Sint-Petersburg, om dit Nederlandse cultureel erfgoed toegankelijk te maken, bracht ze in slepende onderhandelingen met de museumdirecteur en het Russische ministerie van Defensie. Het archief had namelijk een militaire status, omdat in Rusland aanvankelijk enkel militaire hospitalen bestonden. Eisen waren buitensporig, interne regels veranderden en generaals werden gearresteerd voor corruptie. Het ontsluiten van het archief mag dan mislukt zijn, via informeel contact met de bibliothecaresse wist Kooijmans toch de handschriften in te zien. Door de brieven van en aan de gebroeders Kaau te lezen ontvouwde zich het verhaal van het archief.
De geest van Boerhaave is vlot geschreven en aantrekkelijk voor een breed publiek. Kooijmans blinkt uit in het vertellen van de afgunst, het drama en het bedrog tussen Boerhaave’s leerlingen en familie. Zo maakt hij de lezer nieuwsgierig door Abraham te introduceren als de ‘dove neef met ongeschonden spraakvermogen en libido’ en Margareta als ‘borderliner’. Deze niet-erkende dochter van Herman zou uiteindelijk een cruciale rol spelen in het uit Nederlandse handen houden van de manuscripten door na de dood van haar vader beslag te laten leggen op het archief.
Wat betreft achttiende-eeuwse medische wetenschap lijkt het boek echter weinig toe te voegen. De manuscripten zelf worden niet geanalyseerd, zoals dat wel gedaan is door John Powers (2012) over Boerhaave’s scheikunde. Ook Kooijmans’ argument dat er een dichotomie zou bestaan tussen Boerhaave’s idee van het lichaam en dat van zijn leerlingen is een achterhaalde voorstelling van zaken. Rina Knoeff (2002) en Hubert Steinke (2005) hebben reeds aangetoond dat Boerhaave in de loop van zijn carrière het lichaam niet enkel als complexe machine beschouwde, maar verrijkte met inherent ‘latente krachten’. De werken van Abraham, Haller en Jeroen Gaub over levenskrachten en prikkelbaarheid van het lichaam zijn dus eerder een vervolg op Boerhaave’s onderzoek.
Het boek leest desalniettemin als een trein, is goed geïllustreerd en bevat nieuw biografisch materiaal over de gebroeders Kaau. Kooijmans’ missie heeft misschien niet tot een algemeen raadpleegbaar Boerhaave-archief geleid, het heeft des te meer een spannend en vermakelijk boek opgebracht.
Luuc Kooijmans, De geest van Boerhaave: Onderzoek in een kil klimaat (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker 2014). 319 pp., ill. ISBN 9789035137974, € 19,95 (paperback).
Bron: Studium vol. 7, 112–113.